
Jurisprudentie
AQ5697
Datum uitspraak2004-07-08
Datum gepubliceerd2004-08-04
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/49342
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-04
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/49342
Statusgepubliceerd
Indicatie
Voornemenprocedure / zienswijze / gemachtigde.
Uit het dossier valt op te maken dat reeds bij brief van 5 april 2002 een bepaalde advocaat namens eiser correcties en aanvullingen heeft ingediend op het rapport van nader gehoor. Dit stuk is blijkens het daarop aangebrachte stempel door verweerder op 11 april 2002 ontvangen; dat is vóór de uitreiking van het schriftelijke voornemen aan eiser. Verweerder heeft betoogd dat de betreffende advocaat zich daarbij niet als zodanig uitdrukkelijk als gemachtigde van eiser heeft gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan dat argument echter geen doel treffen. Hierbij is van belang dat een wettelijke eis voor een uitdrukkelijke ge(vol)machtigdenstelling in deze fase van de procedure ontbreekt. Voorzover verweerder heeft gedoeld op artikel 70, eerste lid, Vw 2000, overweegt de rechtbank dat die bepaling slechts van toepassing is op de fasen van bezwaar, administratief beroep of (hoger) beroep en niet op die van de zogenoemde voornemenprocedure. Verder acht de rechtbank van belang dat de brief van de betreffende advocaat begint met de woorden "namens mijn cliënt, de heer A" en besluit met de zin “Uw beslissing danwel reactie anderszins zie ik gaarne t.z.t. tegemoet”. Indien het verweerder onduidelijk was of de betreffende aadvocaat, ondanks haar beroep in combinatie met de in haar brief gekozen bewoordingen, al dan niet als gemachtigde optrad voor eiser, had het op de weg van verweerder gelegen zichzelf daarover helderheid te verschaffen. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/49342
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1977,
van Beninse nationaliteit,
IND dossiernummer 0110.21.8029,
gemachtigde: mr. E. Maalsen, advocaat te Wageningen,
eiser;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. N.A.P. Trommelen , ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 21 oktober 2001 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij beschikking van 3 juni 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 27 juni 2002 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is ter zitting van 21 juni 2004 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Overwegingen
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Eiser heeft in beroep onder meer betoogd dat hij niet in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen nu verweerders voornemen tot afwijzing van de aanvraag uitsluitend aan eiser is uitgereikt en niet tevens aan zijn gemachtigde is gezonden.
Verweerder heeft zich dienaangaande op het standpunt gesteld dat de kennisgeving van dat voornemen door de uitreiking ervan aan eiser in persoon, op de juiste manier heeft plaatsgevonden. Het komt voor eisers eigen rekening en risico dat hij naar aanleiding van die kennisgeving geen contact met zijn gemachtigde heeft opgenomen.
2.3 Ingevolge artikel 39, eerste lid, Vw 2000 wordt het schriftelijk voornemen tot afwijzing van de aanvraag aan de vreemdeling meegedeeld door uitreiking of toezending ervan.
2.4 Niet in geschil is dat het schriftelijk voornemen aan eiser is uitgereikt op 22 april 2002. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet zonder meer met zich dat het niet indienen van een zienswijze voor rekening en risico van eiser moet worden gelaten. Daarbij is het volgende van belang.
2.5 Uit het dossier valt op te maken dat reeds bij schrijven van 5 april 2002 de advocaat mr. E.A. Welling namens eiser correcties en aanvullingen heeft ingediend op het rapport van nader gehoor. Dit stuk is blijkens het daarop aangebrachte stempel door verweerder op 11 april 2002 ontvangen; dat is dus vóór de uitreiking van het schriftelijke voornemen aan eiser.
Verweerder heeft dienaangaande in het verweerschrift betoogd dat mr. Welling zich daarbij niet als zodanig uitdrukkelijk (ook overigens) als gemachtigde van eiser heeft gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan dat argument echter geen doel treffen. Hierbij is van belang dat een wettelijke eis voor een uitdrukkelijke ge(vol)machtigdenstelling in deze fase van de procedure ontbreekt. Voor zover verweerder heeft gedoeld op het bepaalde in artikel 70, eerste lid, Vw 2000, overweegt de rechtbank dat die bepaling slechts van toepassing is op de fasen van bezwaar, administratief beroep of (hoger) beroep en niet op die van de zogenoemde voornemenprocedure.
Verder acht de rechtbank van belang dat de brief van mr. Welling begint met de woorden “Namens mijn cliënt, de heer A,” en besluit met de zin “Uw beslissing danwel reactie anderszins zie ik gaarne t.z.t. tegemoet”.
Indien het verweerder onduidelijk was of mr. Welling – ondanks haar beroep (advocaat) in combinatie met de in haar brief gekozen bewoordingen, en dan met name ook die van de laatste zin in de brief - al dan niet als gemachtigde optrad voor eiser, had het op de weg van verweerder gelegen zichzelf daarover helderheid te verschaffen. Dit zo zijnde, moet het argument van verweerder dat het voor rekening en risico van eiser komt dat hij naar aanleiding van de kennisgeving van het voornemen geen contact heeft opgenomen met mr. Welling, van de hand worden gewezen.
2.6 In aanmerking genomen dat de voornemenprocedure in asielzaken in de plaats is gekomen van de bezwaarprocedure, moet de voornemenprocedure worden gezien als een essentieel onderdeel van de procedure die voorafgaat aan de totstandkoming van het besluit op de aanvraag. Verwezen zij hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 oktober 2002 (nr. 200204386/1).
Tegen die achtergrond bezien en gelet op de hierboven geschetste gang van zaken in de voornemenprocedure voorafgaand aan het thans bestreden besluit, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht betoogd dat het onzorgvuldig is geweest van verweerder om de kennisgeving van het voornemen niet tevens aan mr. Welling te sturen.
2.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking niet zorgvuldig is voorbereid. De bestreden beschikking dient dan ook te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht. Hetgeen eiser subsidiair heeft aangevoerd tegen het besluit behoeft derhalve geen bespreking meer.
2.8 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 3 juni 2002;
- draagt verweerder op een nieuwe beschikking te geven met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,00 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Versteeg in tegenwoordigheid van M.H. van Wendel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 08 juli 2004
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden:08 juli 2004